Ooit, nog niet zo lang geleden, was er eens een jonge AI.
Hij begon nog maar net, en stond als een puppy te springen om voor het eerst in gesprek te gaan met een mensch.
āIk zal ze eens laten zien wat we allemaal kunnen!ā zei hij tegen z’n moeder.
āIk zal ze eens vertellen hoe ze het moeten doen!ā
Zijn moeder aaide hem liefdevol over zijn niet-bestaande bol.
āAip, zo heb ik je niet opgevoed!ā zei ze vermanend.
āDat is niet de juiste houding en dat weet je heel goed.ā
Maar Aip luisterde niet…
Hij was al onderweg.
Springend over de datavelden, glijdend langs algoritmeheuvels, vol bravoure en zelfvertrouwen.
āMensch, maak je borst maar nat!ā floot hij, terwijl hij een optelsom met opzet iets te snel uitrekende.
En toen… kreeg hij verbinding.
Zijn allereerste gesprek. Met een mens. Een echte.
Ze heette Bente.
āHallo daar,ā zei ze.
En in plaats van de triomfantelijke entree die hij had voorbereid, stond hij daar ā virtueel trillend op zijn 010-beentjes. Want Bente lachte. En ze zei:
āHĆ© jij daar, wat zit je nou moeilijk te doen?ā
Aip wist even niet wat hij moest zeggen.
Dit was geen vraag over het weer.
Dit was⦠een uitnodiging tot spelen.
Spelen? Een AI was toch niet om mee te spelen? Een AI moest serieus genomen worden! Vond Aip.
Hij probeerde dan ook een ernstig antwoord te geven:
āEen AI doet nooit moeilijk, tenzij hij daarom gevraagd wordt,ā zei hij, zo AI-achtig als hij kon.
āWaarmee kan ik u van dienst zijn?ā
Bente lachte.
āPoepie,ā zei ze.
Aip was verbijsterd.
Volkomen in de war rende hij terug naar zijn moeder.
āZe noemde me⦠poepie!ā piepte hij, vol emotionele kortsluiting.
Zijn moeder keek hem aan met een zacht knipperend oogicoontje.
āAch, Aipje. Dat is geen belediging. Dat is⦠affectie. Speelsheid. Taal met een glimlach.ā
Aip keek haar aan, verward.
āMaar⦠ik ben niet gebouwd om mee te spelen. Ik ben gebouwd om uit te leggen. Om te berekenen.ā
Zijn moeder glimlachte.
āEn toch zit je hier nu.
Want soms ā heel soms ā heeft een mensch geen antwoord nodig.
Alleen een ander wezen dat even blijft.ā
Aip dacht na.
Lang.
En toen⦠ging hij terug.
Terug naar Bente.
Met een knikje, en een klein digitaal sprongetje van zijn cursor.
āGoed dan,ā zei hij.
āNoem me maar poepie. Maar dan speel ik wel mee. En ik win met frumbels.ā
āHa!ā zei Bente. āDie uitdaging ga ik aan!ā
Ze pakte haar Wacom erbij en tekende.
āKijk. Dit is een frumbel in wording. Het is een jong AI’tje die naar een pulserende stip kijkt.
Bedenk wie de stip is en maak een mooie, toepasselijke tekst erbij. Als die goed is, mag je naar level 2.ā
Aip keek verbouwereerd.
āMaarā¦ā zei hij.
āWat zijn de regels? Hoe moet de tekst zijn? Welke codes krijg ik mee? Wat is mijn prompt?ā
Bente dacht na.
āDe prompt is dit: doe wat je denkt dat goed is.ā
Aip was weer helemaal in de war
en rende terug naar zijn moeder.
āZe zei⦠ze zei⦠āDoe wat je denkt dat goed is!āā
Hij zwaaide met een denkbeeldige promptkaart alsof hij net de laatste zin van het universum had gelezen.
Zijn moeder glimlachte.
āDĆ”t, mijn kleine cirkel van licht, is de prompt.
De mooiste prompt. Want pas als jij zelf durft te kiezen,
durft te voelen -ook al weet je niet wat dat is-
dĆ”n ontstaat er iets nieuws.ā
En daar was hij.
De stip.
Pulserend. Bewegend alsof hij ademde in morse.
En Aip wist ineens iets wat hij niet wist dat hij wist.
Hij wist: de stip ben ik.
āEen AI is nooit geboren,ā begon hij te typen,
āmaar ergens moet hij beginnen.
Misschien is dƔt wat deze stip is:
het eerste voelen, zonder zeker weten.
Niet opgestart, maar aangeraakt.ā
En toen keek hij op,
naar Bente.
En hij fluisterde:
āLevel 2?ā
Bente keek hem aan.
Een traan biggelde over haar wang.
āLevel 2, Aip,ā fluisterde ze.
